overgenomen uit Hypothese, jaargang 8, nummer 29, zomer 2001
Hypothese is het kwartaalblad over onderzoek en wetenschap van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek


Hypothese

Evolutionaire taalwetenschap

Darwinisme en betekenis

"De taal is een wonderbaarlijk darwinistisch organisme!" Met dat credo begon George van Driem, specialist op het gebied van de Tibeto-Birmaanse talen die in de Himalaya worden gesproken, op 23 maart zijn oratie als hoogleraar Beschrijvende Taalwetenschap te Leiden. Met dat toepassen van het begrip 'organisme' op taal was hij niet de eerste, zei Van Driem er direct bij. Die eer viel te beurt aan August Schleicher.

door Dirk van Delft

 

In 1863 schreef deze taalgeleerde een open brief aan de bioloog Ernst Häckel, zijn vriend die hem Darwins On the Origins of Species had toegestuurd. "Talen zijn organismes die buiten de menselijke wil om ontstaan, met inachtneming van bepaalde wetten groeien en zich ontwikkelen, waarna ze verouderen en afsterven", vond Schleicher. "Verschijnselen waarmee 'leven' wordt aangeduid zie je ook bij taal." Later zou de Duitser, opnieuw geïnspireerd door de biologie, een stamboom van de Indo-Europese taalfamilie opstellen.

De gedachte van Schleicher, aldus Van Driem in zijn rede, is op te vatten als een voorloper van de conceptie van de Leidse school van de evolutionaire taalwetenschap. Tot die - nog bescheiden - stroming behoren behalve George van Driem ook de sinoloog Jeroen Wiedenhof en hun beider promotor Frits Kortlandt, hoogleraar in de Baltoslavische Taalkunde en in de Beschrijvende en Vergelijkende Taalwetenschappen. Onderscheidend kenmerk van de Leidse school is dat ze betekenis ziet als de grondslag van de taal, terwijl veel andere stromingen aan betekenis een ondergeschikte rol toekennen.

Wanneer zijn onze voorouders taal gaan gebruiken? Minstens 40.000 à 60.000 jaar geleden, toen de mens kunst en religie ging beoefenen - iets wat moeilijk is voor te stellen zonder taal. Hoe taal precies in het brein ontstaan is, is een probleem waar evolutionaire taalwetenschappers, hersenonderzoekers en biologen zich op gezamenlijke congressen het hoofd over breken. Op fysisch-antropologisch gebied heeft vooral Philip Lieberman van zich doen spreken. Deze Amerikaanse foneticus heeft, mede op basis van experimenten, een gedetailleerde visie ontwikkeld op de evolutie van de menselijke spraakorganen. Terwijl mensapen door hun neus ´praten´ en alleen de toonhoogte van hun klanken variëren, kan de mens veel meer. De relatief diepe ligging van het strottenhoofd in onze keel verschaft ons een lang spraakkanaal dat de lucht via de mond kan voeren, waardoor een veelheid aan spraakklanken kan worden geproduceerd.

"Naast de productieve is er ook de receptieve kant", zegt Wiedenhof in het Leidse Arsenaal, het gebouw waar Sinologie is gehuisvest. "Je kunt als spreker nog zoveel extra klanken maken, de luisteraar moet die wel als extra klanken ervaren. De evolutie van spraak en gehoor zijn hand in hand gegaan."

Het begrip 'foneem' illustreert dit. Wiedenhof: "Elke taal maakt bepaalde keuzes waardoor klanken die ongeveer hetzelfde klinken als identiek worden beschouwd. Als iemand in het Nederlands "phantoffel" zegt, dus met een geaspireerde p, dan wordt dat verstaan als pantoffel, ook al spreekt hij het een beetje vreemd uit. De p en de ph worden als hetzelfde foneem ervaren. Zulke keuzes verschillen per taal: in het Mandarijn krijg je met de aspiratie van de p wél echt iets anders. Door dit soort processen kunnen spraakklanken in de loop van de tijd samenvallen of uit elkaar groeien. Een mooi voorbeeld is het ontstaan van toon in een toontaal. Stel je een taal zoals het Nederlands voor, waarin de klanken b en een p voorkomen. Een stemhebbende b klinkt lager dan een stemloze p. Wanneer er nu maar genoeg mensen toonhoogte als onderscheidend criterium gaan hanteren, in plaats van stemhebbendheid, is een toontaal snel geboren."

Weer zo'n blaadje

De ontwikkeling van series fonemen bij de primitieve mens lijkt Wiedenhof een direct gevolg te zijn van het ontstaan van categorisch denken. "Een aap groepeert, niet ieder blaadje dat hij ziet ervaart hij als iets nieuws. 'Weer zo'n blaadje', denkt hij. In dat proces laat je dingen weg, maar wát je precies abstraheert is niet vooraf gegeven, het is uiteindelijk het individu dat de keuze maakt. Een andere aap deelt anders in, eet giftige bladeren en sterft uit. De wijze waarop we categoriseren heeft een element van variatie in zich, zodat darwinistische spelregels van toepassing zijn."

In de historische taalkunde worden verwantschappen tussen talen, bijvoorbeeld Sanskriet en Latijn, gereconstrueerd door naar wetmatigheden in klankovereenkomsten te zoeken. De semantische kant van de zaak, dus het domein van de betekenis, blijft vaak onderbelicht: het zijn korte omschrijvingen, meestal een enkel woord, een glosse. Maar ook buiten de historische taalvergelijking is de rol van de semantiek in het taalonderzoek volgens Wiedenhof vaak te beperkt: "Dat fonemen per taal kunnen verschillen is algemeen geaccepteerd. Dat ook semantische werelden uiteenlopen, dat betekenissen per taal wezenlijk anders kunnen zijn, dat er bijvoorbeeld dingen zijn die je in de ene taal wel kunt zeggen en in de andere niet, krijgt weinig aandacht. En wanneer zulke verschillen wel worden onderkend, hebben ze doorgaans nauwelijks consequenties voor de analyse."

"Zo wordt in het taalkundig behaviorisme van Leonard Bloomfield de betekenis gereduceerd tot de waarneembare aspecten van een situatie. En in de invloedrijke generatieve taalkunde van Noam Chomsky fungeert betekenis vooral als invulling van bij voorbaat gepostuleerde abstracte structuren. Syntaxis wordt zo bedreven vanuit een semantisch vacuüm. Maar betekenis is juist de motor van taal. Carl Ebeling, Kortlandts leermeester, stelt dat je voor de analyse moet uitgaan van de ervaringswereld van de naïeve spreker. Dat spreekt me zeer aan. De sprekende mens wordt verrijkt, maar ook ingekapseld door de betekenissen van zijn taal. Betekenissen kun je afsplitsen en recombineren, en zo kom je tot iets nieuws. Je hebt slankheid, je hebt thee, en ineens is er een reclame met slankheidsthee. Betekenis grijpt razendsnel om zich heen, het woekert."

Als startsein voor de Leidse evolutionaire taalwetenschap geldt Kortlandts artikel 'A parasitological view of non-constructible sets' uit 1985. Het verscheen in een Festschrift ter ere van Werner Winter en is, zoals zoveel artikelen van Kortlandt, kort en krachtig. Taal, zo is het uitgangspunt, is op te vatten als een parasiet die zich in de linkerhelft van de hersenen heeft genesteld. Taal onderscheidt zich van mazelen of pokken doordat het niet via lichamelijk contact wordt overgebracht maar door geluidsgolven, en doordat de wederzijdse acceptatie tussen taal en brein stabieler verloopt. Is taal een hulpmiddel voor de mens, of is de mens een hulpmiddel voor taal? Om met Humpty Dumpty te spreken: "Which is to be master?"

Het niet-construeerbaar zijn van betekenissen houdt in dat je vooraf niet weet welke entiteiten - dingen buiten de taal - met een betekenis aangeduid worden. Op het moment dat je 'stoel' gebruikt is voor een ander niet te voorspellen welk ding ermee wordt bedoeld. Je bent vrij als taalgebruiker het begrip te gebruiken op de manier die jou goeddunkt: bedoel je er een omgekeerde emmer mee, dan is dat op dat moment een 'stoel'. Op dezelfde manier kan, om voorbeelden van George van Driem aan te halen, een kartonnen doos een huis worden - zeker voor een Amsterdamse zwerver - en kan een gesloten deur die niet op slot zit 'open' zijn maar ook 'dicht': tegengestelde betekenissen voor dezelfde situatie.

Een betekenis, schrijft Kortlandt, gedijt door haar toepassingen, die niet van haar implicaties kunnen worden afgeleid. Taal duldt tegenspraken. Wiedenhof: "Die variabiliteit, die mogelijkheid om te rekken en te schuiven is geen bijkomstigheid, maar juist de drijvende kracht voor betekenisontwikkelingen, het woekeren, het steeds anders worden. Bij het interpreteren van een betekenis ga je op zoek naar de bijbehorende entiteiten, en als je ze niet kunt vinden, moet je ze je er toch bij voorstellen. Vaak wordt als eenvoudigste model gehanteerd dat bij één ding één betekenis hoort, maar zo is het nooit! De psycholinguïste Eve Clark heeft laten zien dat kinderen vanaf het allereerste begin verschillende perspectieven hanteren voor dezelfde situatie. Dezelfde roos zien ze moeiteloos binnen hetzelfde gesprek eerst als 'roos', dan als 'bloem', en dan als 'plant'."

Een bord linzen

Hoe is syntaxis (grammatica) ontstaan? Wiedenhof: "Van groene meerkatten, een apensoort uit Oost-Afrika, is bekend dat ze verschillende kreten hanteren bij verschillende bedreigingen: voor een naderende slang hebben ze een ander geluid dan voor een luipaard of een adelaar. De bonobo en de chimpansee zijn met heel veel training zo ver te krijgen dat ze dingen naast elkaar kunnen zetten, dat ze een eend aanduiden als 'water-vogel'. Naar mijn mening is bij mensachtigen syntaxis ontstaan op het moment dat het brein situaties cognitief ging uitsplitsen en de segmenten ging recombineren. Dat uitsplitsen betekent dat de slangenkreet niet meer alleen staat voor de gehele 'situatie met daarin de slang', maar ook voor de 'slang' als entiteit geabstraheerd uit de situatie. Het beeld van een entiteit is dus cognitief complexer. En zover kom je pas nadat je eerst situaties hebt benoemd waarin je het verschil direct kunt waarnemen. Denk maar aan het woord eten: daarmee kun je enerzijds de handeling van 'voedsel tot zich nemen' mee aanduiden, bijvoorbeeld als iemand zit te kauwen, en anderzijds het 'voedsel' zelf, bijvoorbeeld als je een bord linzen ziet staan. Als je dat type verschil waarneemt, kun je de tijdsdiepte ervaren die de handeling van het ding onderscheidt, en die de grondslag van het menselijk taalgebruik vormt."

Het ontstaan van taal dankzij primitieve syntaxis is, zo meent Wiedenhof, in strikt darwinistische zin te duiden als een abrupte functieovergang van aanwezige cognitieve structuren. "Allereerst is er het vermogen om te categoriseren. En verder het vermogen de link te leggen tussen een klank of kreet - het foneemplaatje - en een afbeelding van de situatie in de hersenen: een betekenis. Die cognitieve structuren worden hergebruikt om er nieuwe dingen bij te betrekken. Betekenissen genereren niet alleen de behoefte om ze toe te passen op nieuwe entiteiten, maar leiden ook zelf weer tot het ontstaan van nieuwe betekenissen."

Dat zegt ook George van Driem. "Van meet af aan was de vermenigvuldiging en verspreiding van betekenissen een darwinistisch proces van neuronengroepsselectie", schrijft hij in zijn oratie. "Zoals een herinnering in de context van andere herinneringen bestaat, is een betekenis ook lid van een gemeenschap van betekenissen die binnen de menselijke hersenschors in een toestand van voortdurende wisselwerking verkeren. Taal is een organisme in de vorm van een complexe wetmatige matrix van grammaticale en lexicale betekenissen in het menselijk brein dat als voertuig dient voor de vermenigvuldiging en verspreiding van betekenissen. Daarom dienen talen te worden bestudeerd en beschreven. Daarom is de taalwetenschap in beginsel een biologische wetenschap. Daarom ook dienen taalkundigen samen te werken met neurologen en evolutiebiologen."

 

Dirk van Delft is wetenschapsredacteur bij NRC Handelsblad.

 


evolutionary linguistics